Vanaf het balkon probeer ik ze te vangen
ze spelen krijgertje met mijn oog
veranderen, verdwijnen
als zeepbellen in de wind.
Een murmeltierchen vlucht onder
een dekbed van dons, staat op
als kangoeroe met jong, slaat
een wond, een donkere vlek
in het wemelende zwerk
Achter die vlek de bergen
die ik nooit beklimmen zal
Ik sta op mijn tenen en reik
vergeefs, zoek mijn schetsblok,
nog voor ik het potlood beet heb,
is de vorm al vervlogen.
Toe, hang nou even stil. Ik schakel
opa’s verrekijker in, loopt daar echt
een Ierse setter, Lassie-hond?
Ze lachen me uit, “ arme aardbewoner
op je erbarmelijke balkonnetje,
waan jij jezelf een godenkind
dat ons, wolken, nabij kan komen?”
Ik geef niet op, negeer hun stemmen,
laat mij koeioneren. Ik teken, ik gum,
teken opnieuw, mijn hand verzaakt .
ik val als de avond, de lucht spant
een laken van lood over me heen.
Ik berg mijn potloden en gum weer op
Ik beken: ook vandaag heb ik geleefd
gekeken naar het leven.
Ook vandaag , vandaag ,
werd het weer niks