Ik had nog nooit van de Hongaarse filmregisseur Bela Tarr gehoord, tot vorige week, toen ik samen met Meike von Bavel een tentoonstelling over zijn werk zag.   Gelukkig is zij net zo’n ervaren kunst en (art house) filmkijker als ik zelf . Zodat we ongestoord door hinderlijk tussentijds commentaar van een ander, uren lang naar zijn werk konden kijken.      Om daarna wel ! min of meer uitgeput en aangeslagen achter onze koffie met ‘Madeleines’ in het bijbehorende cafe te zitten.

Zijn werk toont een somber, treurig wereldbeeld. Hele rijen werklozen bijvoorbeeld,die een brood kunnen afhalen bij een bedelings-centrum. Troosteloosheid, onaantrekkelijke, slecht geklede mensen in een lelijke omgeving. Dreigende wolken, neerhangende mondhoeken en ja toe maar, striemende regen en venijnige windvlagen.

Uitgeputte mensen passeren je oog. Waarschijnlijk zijn deze beelden van diepe treurigheid ingegeven door de recente stroom vluchtelingen op weg naar Europa. Hongarije , (het geboorteland van Bela Tarr…) sloot als een van de eersten zijn grenzen . Dus de wanhoop , de honger, de kou en de uitzichtloosheid zal hij daar met eigen ogen van dichtbij hebben gezien.

Zoals dit (en andere menselijke drama’s ) in beeld worden gebracht, in zijn zwaarmoedige zwart-wit films met lange shots heeft iets onontkoombaars. Je moet er tegen kunnen, je moet het op waarde kunnen schatten. En als dat lukt, dan ben je getuige van Kunst. Van diep doorvoelde ellende en droefheid. Beelden van de condition humaine.

Niet direct goed kope Emo-TV. Maar als je geraakt wordt door zijn taal, dan wordt je geraakt door de schoonheid van een haast Ingmar Bergman- achtige poëzie.