Vorige week was ik een middag bij Hanneke V. om te lezen, zomaar lezen , zomaar zitten, zomaar zijn. In zo’n intens rustige en innige bijeenkomst waarin je ook niet hoeft te praten. Op zo’n moment voel ik dat de wurgslang van de eenzaamheid mij niet zo strak omhelst, alsof je een brandende lucifer boven een teek houdt , waardoor hij zijn scharen opent en loslaat.

Een paar dagen later waren we beiden op een poëzie middag in Zeist en deden we mee. Verrassing: … bleek dat we allebei los van elkaar een bedankvers hadden geschreven.

 

Liedje voor Liesje

 

het begon als boze droom

zoekend reed je langs en ik

-stom voor het raam- wist al

dat vinden zou duren in dit

doolhof van grillige lanen

 

warm, riep ik nog, warm

en daarna weer kouder maar

je hoorde me niet en

verdween om de bocht

 

(wat anders te doen dan

een tissue, een zoen als je

me eindelijk vond?)

 

en toen kwam het goed

met de tulpen en taart

die je mee had gebracht

met een stoel en een boek,

niet eerder zo weinig gepraat

 

we ruilden van plaats

zo viel je in slaap op de bank

tussen plaid en het kussen

bijna verdwenen, je tenen

vol bloemen staken nog uit

 

voor je ontwaakte

was het eten al klaar, daarna

ging ik je voor door de bochten

toen liet ik je gaan,

later schreef je me nog

dat je goed thuis was gekomen

 hanneke.

 

Liedje voor Johanna.

 

Ik mocht bij Johanna gaan lezen

en ik ging

Uit de taart die ik meenam

geurden de peren

uit de tulpen, de zomerdag.

Het lezen begon, zonder aanwijzing.

ik belandde in de liefdevolle armen

van Vroman voor zijn Tineke

en gleed ook als vanzelf in Morpheus armen

op de zachte bank van Johanna

waaruit ik pas weer ontwaakte

bij de fluwelen klanken van de

cello op een Tsjaikovsky CD .

“Kom eet wat kropsla”

zei ze, boterzacht- ik at en

bleef nog wat plakken

aan de stoel met schapevacht .

 

Moeilijk vond ik het weggaan

bij de innigheid van Leo V,

zijn Tineke en de zachte

bank van Johanna.

marlies.