Ik bezocht mijn dochter in de psychiatrische inrichting. Altijd weer spannend omdat ik nooit weet hoe ik haar zal aantreffen. Ging goed deze keer, dus dat is dan al een geluk.

Zij zat met collega- cliënten gewoon binnen in de groep met de Televisie (tennis) op luide sterkte, maar volgens mij keek niemand er naar. Hoewel het mooi weer was, droeg ze een dikke donkerode kabeltrui uit de jaren 50, die ze ooit in het winkeltje op het terrein kocht, en die ze volgens mij niet zo vaak uittrekt. Die trui zit ook nog eens heel strak omdat zij in de afgelopen tijd ongeveer 20 kg……zwaarder is geworden vanwege (bijverschijnsel) sterke medicijnen. Door dat gewicht heeft ze een dikke buik en dat heeft bijna iedereen in de groep, kennelijk is dat een soort medicatie die het beste aansluit bij hun ziekte verschijnselen van dit moment. Dit weerhield haar en ook haar groepsgenoten er niet van om zich gretig op de door mij meegebracht mini-cake-jes te storten.

Vervolgens gingen we (zij althans) roken, buiten bij een speciale rookplek. Bankjes die van pallets gemaakt zijn rond een tafeltje met daarop een grote asbak. In de asbak zit niks, maar rondom de bankjes is een vloer van een soort mozaïek, dat bestaat uit peuken en resten van filter-sigaretten.

Ik zit er (als neurotische netheidsfreak ) bij te rillen, maar ik heb geleerd om er niks meer van te zeggen. De patiënten zijn mij in de loop der jaren dierbaar geworden, en zelfs de pijn van het mededogen heb ik onder controle. En wat het roken betreft, ik denk wel eens dat het een soort troost is, dus waarom zou ik daar commentaar op hebben? Hun leven is al smartelijk genoeg.

Het was deze keer trouwens extra druk op de rookplek. Er was onder meer een tengere , jonge, Aziatisch uitziende vrouw, zij zit in een andere groep en heeft kennelijk andere medicatie, waardoor zij er niet zo opgeblazen uitzag.

“Wat ziet u er mooi uit” zegt ze nadat ze mij een tijdje heeft geobserveerd, vooral mijn gele jasje en mijn gele ballerina’s vind ze prachtig.

Even later gaat ze naar binnen en komt weer naar buiten met een gele broek en een geel vestje. “Hier zegt ze, houdt u dat maar, ik draag in de psychiatrie toch geen mooie kleren meer.” Natuurlijk schieten er meteen tranen in mijn ogen, maar ik kan me beheersen en haar bedanken. De kleren zijn voor mij minstens 2 maten te klein en ze stinken alsof ze uit een beschimmelde nicotine- kelder komen. Maar ik vind het een kostbaar cadeau.

“Wat lief van haar he ? “zeg ik tegen dochter Sanna die even meeloopt naar mijn geparkeerde auto. Ja, antwoord ze na enig nadenken: “Zij is wel gek, maar nog niet zo erg.”