Een recensie van het boek “te vroeg geboren” van Jowee Schmitz- doet mij rillen van herkenning.
Daarin wordt beschreven, lees ik dus in de recensie…dat kleine Milo geboren wordt na 26 weken zwangerschap. (hetzelfde gebeurde met mij destijds…) Van deze prematuren blijft de helft in leven. En hoe Milo eraan toe zal zijn als hij overleeft, is maar de vraag.
Hij wil maar niet op een echte baby gaan lijken Hij ziet eruit als een haarloos pasgeboren poesje. (van mij zeiden ze dat ik op een mager gevild konijntje leek.)
Zijn moeder beschrijft de vreselijke weken die volgen. Uiteindelijk mag hij mee naar huis en ook dan blijft nog heel lang de angst om dat kwetsbare wezentje. Milo kreeg geen geboorte- kaartje want zo schrijft zijn moeder (ook de schijfster van het boek: Te vroeg geboren) “je maakt geen kaartje voor een kind dat misschien gaat sterven”
Alles in de recensie van Aleid Truyens over dit boek raakte mij, omdat ik denk dat het zo ook voor mijn ouders geweest kan zijn. Al kwam ik niet terecht in een ziekenhuis met veel verzorging en bekwaamheid om me heen. Ik was thuis en een stel kuikenlampjes hielden me warm.
Later veel later…. (en te laat) hoorde ik van een kinderarts dat tegenwoordig de moeder van zulke prematuurtjes heel lang begeleiding krijgen van een psycholoog om hen te helpen zich toch te hechten aan dat wurmpje. Mijn moeder heeft die hulp nooit gehad Het was winter, we woonden op een boerderij en er was gewoon veel werk. Een keer per dag kwam de huisarts op zijn fiets even kijken of ‘het’ nog leefde. Geen 24 uurs zorg voor het gevilde konijn.
Mijn moeder kan zich ook nu achteraf , niet meer aan mij gaan hechten want zij is dood. Misschien kan ik nog wel proberen om alsnog een ‘goed kind’ van haar te zijn. Een kind dat misschien wat merkwaardig is, maar dat wel haar merk- waard is.